Kijk, het zit zo, zo nu en dan moet ik eens een gigantisch gênant of dramatisch (of allebei) verhaal vertellen, anders haken mijn bezoekers af. Niemand houdt van mensen die altijd geluk hebben, want dat is bloedirritant. Dus heb ik -daar waar ik het meestal van gênante verhalen moet hebben- een dikke vette portie DRAMA klaar voor jullie. Waar ik zelf voor de verandering eens niets aan kon doen. Arme, arme ik. Ready? Go!
Er was eens… een 8-jarige Lotte (zo zijn en waren er veel, maar ik bedoel gewoon mezelf). En dat klein grutje besloot een paardenmeisje te worden. Prima, stuur het kind een paar keer op ponykamp, en het is gelukkig. Klopt. Nu is dat paardenmeisje in mij nooit echt weggegaan, dus toen ik (24 lentes jong ondertussen, jawel) tijdens mijn rondreis in Amerika (waar nog een vrolijk verslag van volgt ook, geen zorgen) een tocht te paard kon gaan maken tussen de cactussen was ik de eerste om toe te happen. Hallo, inner cowgirl! Helemaal leuk was het. Tot de Australiër voor mij -die duidelijk nooit op ponykamp geweest was- het rotbeest (rotdier, excuus) tussen zijn Australische benen niet meer onder controle had en dat doodleuk in het rond begon te stampen. Mijn braaf, awesome (en gigantisch) paard dook snel de bosjes in, en probeerde ook mij nog te redden (bff’s forever, Johnny Blue en ik), maar helaas, mijn scheen was niet op tijd weg.
Ok, kleine denkoefening. Ogen dicht. Denk terug aan die ene keer dat broer/zus/andere natuurlijke vijand tegen je schenen stampte. Ja? Voel je het weer? Dat maal 8294 komt in de buurt van een welgemikte paardenhoef. Dus nu denken jullie: ai ai, dat zullen wel tranen met tuiten geweest zijn, want, eerlijk, zo’n pussy ben ik wel, maar nee! Allemaal fout jullie! Op miraculeuze wijze (het mirakel begint met a en het eindigt op drenaline) heb ik het gehouden bij een indrukwekkende sequentie aan scheld- en vloekwoorden (heb ik van horen zeggen). In het Engels dan nog wel. Er zit meer cowgirl in mij dan ik dacht. Het allerstrafste (vind ik van mezelf dan)? Ik ben niet van dat paard geweest tot we terug in het cowboy camp aankwamen, een half friggin uur rijden later. Mét complimenten van de oppercowboy himself.
Dat ik daarna wel twee ogen (als ik er meer had waren het er meer geweest) uitgebleit heb, dat slaan we even over, en dat het Amerikaanse medische systeem totaal fucked up en onmenselijk duur is, dat hoef ik jullie vast ook niet te vertellen. Feit is, dat ik nu, anderhalve week, een paar dagen op krukken, 100.000 zielige berichten naar het thuisfront, een paar sneue gemiste kansen (helaas terug op de Bucket List wegens niet mogelijk voor een mankepoot aan de pijnstillers: dronken worden in Vegas en de Grand Canyon inwandelen) en een motherfucking infectie later eindelijk op weg ben naar een smetteloos, voor 100% functionerend been.
Prijs jullie maar gelukkig, want omdat ik nu dat aanstellersbeen van me eindelijk wat rust kan gunnen heb ik tegelijkertijd ook de kans om dramatische verhalen als dit neer te pennen. Allemaal in koor: “DANKU MISTY, STOM KUTPAARD DAT JE BENT!”
Eind goed, al goed (Allez nog niet, maar laat ons daar vanuit gaan), maar tesamen met de hoefvormige zwarte plek op mijn been (foto’s op aanvraag en tegen een vrije bijdrage – 18+) is ondertussen ook het paardenmeisje in mij wel zo goed als afgestorven. Geen ponykampen meer voor mij!
Yi-fucking-haa, jullie bijna-weer-te-been cowgirl ter plaatse,
L
Noot: ik wil nog altijd eens op een paard over het strand rijden maar daarna beloof ik dat het voor eeuwig en altijd gedaan is met mijn paardenavonturen.
Na
(Insert melig dankwoord aan de tourgenoten -die dit toch niet lezen, laat staan begrijpen- die mij ondersteunden, rechthielden, mij eten brachten en mijn tent opzetten, maar vooral ook aan al die Belgjes die ik verveeld heb met mijn geblaat en zelfmedelijden. Ik zal het nooit meer doen. Denk ik.)